het n.1. minder goed, ter controleering van liet aanprikken van een bloedvat, te aspireeren; immers daarbij kan, indien de naaldpunt zich in een bloedvat bevindt, de vaatwand tegen de naald gezogen worden, zoodat de aspiratie geen effect heeft. Spreker beveelt de volgende methode aan: insteken der leege naald; dan wachten of zich bloed vertoont. Is dit niet het geval, dan zet men de gevulde spuit op de naald, verricht de injectie, neemt de spuit weer af, en spuit dan een weinig lucht na, om de naald leeg te maken. Men heeft daarbij eenige kans, een kleine hoeveelheid lucht in te spuiten, maar dit is geen bezwaar, daar men zich te voren overtuigd heeft, dat de naaldpunt zich niet in een bloedvat bevindt. Het voordeel van het leegspuiten der naald bestaat hierin, dat men niet de kans loopt, bij het terugtrekken der volle naald een weinig kwik in een eventueel gepasseerd bloedvat te deponeeren.

De heer Leusden merkt hiertegen op, dat in 1910 een onderzoek gepubliceerd is uit een van de groote Duitsche klinieken, waarbij de beide methodes: insteken der naald afzonderlijk, en insteken der gemonteerde spuit met daarop volgende aspiratie, onderling vergeleken werden. Daarbij

bleek, dat bij de eerste methode niet steeds een bloeddruppel

te voorschijn kwam, indien een bloedvat geraakt was, zoodat het onderzoek ten gunste der aspiratie uitviel.

Hierop wordt geantwoord, dat men dan beide methodes moet combineeren, dus eerst de naald afzonderlijk insteken; komt er dan geen bloed, dan zet men er de gevulde spuit op, en aspireert. Komt er ook dan geen bloed te voorschijn, dan is men zeker, dat de naaldpunt zich niet in een bloedvat bevindt.