die bij opleggen van de hand sterk toenam. Hij spande zijn rechter buikspieren, vooral in het bovenste deel tot aan den navel. Rechts was de percussie vóór onder de 3e rib, in de axillairlijn onder de 5e rib gedempt, terwijl men daar ter plaatse pleuritisch wrijven hoorde. Het temperatuursverloop was: 37.8; 39.0; 38.3; 38.1.

20 April bleef de toestand dezelfde, alleen was de temp. wat gedaald, bedroeg 36.5; 37.0; 37.8; 38.2. De pijnende spierspanning waren echter nog toegenomen, waarom werd gedacht aan eene locale peritonitis, en besloten werd tot proeflaparotomie. Deze geschiedde op den 21en jn den loop van den ochtend, onder aethernarcose.

Bij deze laparotomie werd niets gevonden; het colon transversum was sterk uitgezet, verder waren alle organen normaal. Onmiddellijk na den ingreep kwam pat. bij, gevoelde zich vrij goed. De pols was goed gevuld, matig gespannen* 's Avonds werd de pols echter frequent en klein. Na eene hypodermoclyse en eenige campher-aether-injecties verbeterde pat. wat, werd toen echter weer minder en stierf om half twee.

Bij de sectie, die den 22en 's ochtends om 9 uur geschiedde, werden uitgezonderd in de longen, geen afwijkingen gevonden. De beide onderkwabben waren met het diaphragma verbonden door fibrinemembranen. In de longen zelf, vooral in de onderkwabben, bevonden zich tal van erwt- tot boongroote, vaste haarden, die wanneer ze aan de oppervlakte zaten, met een fibrine-beslag bedekt waren. Na afschrapen van de fibrine zag men in de roode haarden een of meer geelwitte puntjes.

Op doorsnede maakten deze haardjes geheel den indruk van abscesjes, omgeven door eene zone van geinfiltreerd longweefsel. In het centrum van de abscesjes bevond zich een grauwgrijs puntje, dat vooral met loupe-vergrooting duidelijk als een onregelmatig vlekje te zien was. (Demonstratie van kleine longstukjes).