„die Eingewanderten; auch ist eine angeborene oder erwor„bene Immunitat gegen Krebs bis jetzt noch nicht bekannt". In verband met deze bewering van Davidson en ook de zelfde onlangs door von Bashorf ter gelegenlieid van von Leyden's nagedachtenis uitgesproken ineening, dat in Indië en Japan hei carcinoom betrekkelijk zeldzaam voorkomt, eene bewering, die door Wolff Eisner als „blödsinnig" betiteld is, en ook om te weten, of die indruk door de hier practiseerende medici gedeeld wordt, wendde ik mij tot eenige collega's hier ter stede, die over een belangrijk materiaal beschikken. De meeningen waren nog al verdeeld. Twee, een internist en een chirurg, hadden inderdaad den indruk, dat zij onder de Chineesche, Iniandsche en Europeesche bevolking zelden carcinoom te zien kregen. Twee anderen, wederom een internist en een chirurg, hadden een anderen indruk van de zaak en zagen onder hun materiaal dikwijls genoeg carcinoom. Nu is de vraag deze: Komt er in Indië inderdaad minder carcinoom voor, of wordt de ziekte niet voldoende gediagnostiseerd? Dat deze vraag reden van bestaan heeft, wordt ons duidelijk, indien wij er op letten, hoe de toestanden in andere landen waren. Toen klinici en patholooganatomen in Duitschland gingen samenwerken, toonde Hansemann in het ziekenhuis Friedrichshain in Berlijn aan, dat van de 711 door hem verrichtte secties bij carcinoom der inwendige orgairfen 156, zegge twee en twintig procent, intra vitam niet als zoodanig herkend waren. Bashorf sprak zelfs van 37,8%. Volgens Borsen vindt men in 8% van alle secties carcinoom, in 3/5 daarvan bij de vrouw. Orth vor.d in de pathologische instituten van Berlijn in 1903 en 1904 van alle cadavers 15% carcinoom. Bij carcinoma uteri werd als doodsoorzaak gevonden: cachexie 17%, longontsteking 15%, peritonitis 10%, en zware complicaties der urinewegen, cystitis, pyelitis en uraemie 51%. Slechts deze cijfers hebben een absolute waarde; de klinische minder. Toch is het interessant kennis te dragen van de
30