innige vergroeiingen tusschen de pleurabladen te vinden waren.

Overgang in abscesvorining werd 3 maal waargenomen; eenmaal met secundair gangreen, nl. bij S m a L a r i d o e (IV), die 27 dagen was waargenomen. De rechter onderkwab verkeerde hierbij in het stadium van de grijze hepatisatie, echter doorzaaid met kleine abscesholten; in de bovenkwab vond men een groote abscesholte, waarvan echter inhoud en wand wankleurig en stinkend waren geworden.

Opmerkelijk was hierbij de wankleur van de intercostaalspieren boven den haard, zooals ik die bij een ander geval van longgangreen ook waarnam. Bij M o e i n (XXII) vertoonde de in roode hepatisatie verkeerende linker onderkwab tal van linzengroote abscesjes, terwijl bij Riboet (XXIII)inde rechter bovenkwab, die deels reeds grijze, deels nog roode hepatisatie vertoonde, eveneens tal van abscesjes te vinden waren.

Interstitieele pneumonie kwam 2 maal voor: bij Trimodjojo (XIX) vond men het proces diffuus door beide longen verspreid, bij Si Sa poe (XXI) was het sterk ontwikkeld in de linker bovenkwab, aangeduid in de andere longgedeelten.

Twee maal was de long tegelijk de zetel van een partieele miliairtuberculose. Bij Am oen (XIII) waren de zeer jonge, nog niet of zeer weinig verkaasde tuberkeltjes vooral gelocaliseerd in de niet pneumonische gedeelten: bij Moe in (XXII) daarentegen in de eerste plaats in de pneumonische rechter bovenkwab. In beide gevallen werd ook andere tuberculose in de longen gevonden. Dit laatste was trouwens herhaaldelijk het geval.

Voortschrijding van het proces op het pericardium zagen wij slechts eenmaal, n.i. bij Topawiro (III), bij wien het hartezakje + 100 c.c. vocht bevatte, terwijl het hart geheel met fibrinevlokken was bedekt, (cor villosum).

Bij deze sectie werd tevens gevonden een endocarditis. Merkwaardig is deze afwijking in de eerste plaats om hare localisatie: er bestond toch eene endocarditis ulcerosa van