terwijl bovendien ± 150 c. c. vocht aanwezig waren. Sraa Laridoe (IV) had links enkele verbindende fibrinestrengen tusschen beide pleurabladen, rechts daarentegen was de geheeie long met den thoraxwand verkleefd. Het feit, dat hierbij de samenhang tusschen beide reeds vrij moeilijk werd opgeheven, wijst er op, dat hier reeds een begin van organisatie van de fibrine was opgetreden. Bij Krismo (XVIII) was de rechter bovenkwab bedekt met een fibrinemembraan, links bestond een uitgebreide pleuritis serofibrinosa, waarbij naast adhaesies van beide pleurabladen 600 c. c. vocht in de pleuraholte was opgehoopt.

La Koesa (XX) eindelijk, bij wien beide bovenkwabben de teekenen vertoonden van een reeds in resolutie overgaande pneumonie, herbergde in zijn rechter pleuraholte 150 c.c., in zijn linker 340 c.c. vocht, terwijl beide bovenkwabben met den thoraxwand verkleefd waren door fibrinemembranen. Waar herhaaldelijk verklevingen tusschen de pleurabladen bestonden, en het proces hier ter stede neiging heeft tot een langzaam verloop, is het begrijpelijk, dat door organisatie van het fibrine gemakkelijk vergroeiingen tusschen beide pleurabladen kunnen optreden. Bij Sma Laridoe (IV) zagen wij reeds een overgang tot dit proces.

Verder ontwikkeld was de toestand bijPah R i ri (XVII), die in Augustus een pneumonie van de geheeie rechter long had doorgemaakt en bij wien deze long bij de sectie geheel met den thoraxwand was verbonden door neomembranen. Deze vergroeiïngen, die weliswaar vrij stevig, maar toch met de handen stomp op te heffen zijn, vinden wij hier herhaaldelijk, wat niet te verwonderen is, wanneer men bedenkt, dat pneumonie onder ons materiaal nog al eens voorkomt. Bijzonder sterk waren ze ontwikkeld bij Trimodjojo (XIX), bij wien beide longen, met uitzondering alleen van de topgedeelten, die emphysemateus waren geworden, geheel met den thoraxwand waren vergroeid, en bij Si Sapoe (XXI), bij wien vooral links, echter ook rechts