Van deze ruwculturen in vloeibaren voedingsbodem werden op de gewone manier door 't gieten van platen reinculturen gemaakt; de voedingsbodem bestond uit: goed uitgewasschen (C-vrije) agar2 2.— ; bikaliumpliosphaat 0.05; chloorammonium 0.05; magnesiumsulfaat 0.05; aq. dest. 100.—
Op dezen voedingsbodem groeiden de kiemen der ruwculturen in 't geheel niet; wel, wanneer in de Petrische schalen (die tot dit doel bijzonder diep genomen waren) een hoeveelheid petroleum enz. werd gedaan; de verdamping der koolwaterstof bracht de kiemen tot ontwikkeling. Doorvoer van een luchtstroom kon de aanwezigheid van C02 aantoonen; de hoeveelheid daarvan correspondeerde ongeveer met de verbruikte hoeveelheid koolwaterstof.
Söhngen vond op deze manier in 1 gram tuingrond ± 50.000, en in 1 cc. grachtwater + 8.000 paraffine-splitsende bacteriën; hieronder zijn enkele lipolytische soorten, maar ook andere. Sommige waren reeds bekend, b. v. B. fluorescens (zoowel liquefaciens als non liquef.), pyocyaneus, punctatum, enz.
Verder eenige nog niet beschreven soorten.
De proeven werden genomen bij kamertemperatuur, bij 25—28 en bij 37°.
De heer Grijns wijst er op, hoe merkwaardig het is, dat stoffen als paraffine en dergelijke, die bij gewone temperatuur zoo moeilijk oxydeerbaar zijn, door bacteriën gesplitst kunnen worden.
Het is mogelijk dat de op den langen duur in paraffine optredende veranderingen aan dergelijke bacteriën geweten moeten worden.—