Gewone vergadering van 20 Maart 1913.

De heer Wilkens vertoont een iiilaiidsclien patiënt, bij wien ruiin een jaar geleden door collega Knoch een fibrosarcoom van de schedelbasis geëxstirpeerd is. Deze operatie geschiedde zeer radicaal, met voorafgaande temporaire splijting van de onderkaak, splijting van palatum molle en partieele resectie van palatum durum en vomer; toch is er weer recidief opgetreden.

Patiënt heeft thans weer een grooten tumor, die door de vroeger plaats gehad hebbende splijting van het palatum thans zeer gemakkelijk te zien is. De tumor geeft aanleiding tot spontane bloedingen, groeit snel, en zou indien er niets aan gedaan werd, spoedig een eind aan het leven van patiënt maken. Totaal-exstirpatie zooals de vorige maal getracht is, zal niet kunnen geschieden, daar patiënt zich daartegen verzet, vooral uit tegenzin in de voorbereidende bewerkingen [onderkaaks-splijting].

Spreker zal zich dus moeten beperken tot verwijdering van den tumor zonder poging tot radicale operatie. De koude of warme lis acht spreker in dergelijke'gevallen minder geschikt, daar men van te voren niet weet hoe breed de basis van den tumor is, en de optredende enorme bloeding zeer moeilijk te beheerschen is.

Spreker vertoont het instrumentarium dat hij van plan is te gebruiken, o.a. een door Doyen geconstrueerde rugine a doublé courbure (raspatorium), een rugine transversale van Escat en de door Escat aangegeven krachtige tangecraseur, waarmee deze auteurs de „rugination et arrachement" van deze schedelbasis-tumoren verrichten, zonder voorafgaande kunstbewerkingen. Spreker zal patiënt in rectale aether-narcose de bewerking doen ondergaan.

Wegens de ontzettende bloeding dient de operatie met groote koelbloedigheid in het kortst mogelijke tempo te geschieden.