geworden lichaam en zoeken een nieuwen gastheer, bij voorkeur een levende rat, maar anders een menschelijk wezen.

Al was het alleen maar, omdat zij zich over groote afstanden en snel verplaatst en zoo doende een uitgebreid transport van pestvlooiën kan bewerken, behoort men voor haar op zijn hoede te zijn.

In onze Koloniën is nog slechts een begin gemaakt met het verzamelen van gegevens omtrent haar aanwezigheid en levensgewoonten; op grond daarvan achtte Dr. De Vogel het reeds noodig, rekening te houden met de mogelijkheid, dat decumanuspest van Soerabaya uit langs de Brantasrivier landwaarts is gedrongen. ') Het feit, dat de pest in het Malangsche het eerst in het zuiden, waar deze rivier het gewest Kediri bereikt, is opgetreden en zich daarna in het noorden van Malang, waar de Brantas ontspringt, heeft vertoond, steunt deze hypothese tot zekere hoogte. Dr. Swellengrebel's waarnemingen pleiten daar echter weer sterk tegen. Volgens hem onderscheidt Mus decumanus zich op Java juist door een zeer geringe bewegelijkheid. Zelfs op de plaatsen waar zij voorkomt is zij niet, zooals de huisrat, diffuus verspreid maar op bepaalde punten gelocalizeerd.

Het is zaak, niets te verzuimen wat ons het stadium van hypothetische beschouwingen ook op dit punt zoo, spoedig mogelijk zal kunnen doen afsluiten, om plaats te maken voor een tijdperk, waarin hygiënische voorschriften zullen kunnen worden gegeven, waarvan het effect met zekerheid of althans een groote mate van waarschynlijkheid kan worden voorzien.. Onderzoek, waarnemen, gegevens verzamelen is hiervoor het eerst noodige.

') Zie Dr. W. Th. de Vogel: „Uittreksel uit het verslag over de pest-epidemie in de afdeeling Malang, Nov. 1910—Aug. 1911".

Geneesk. Tijdschr. v. N. I., Dl. 52, 1912; blz. 122.