wateren te brengen. De daardoor noodige geulen werden machinaal gegraven. Uitgestrekte landerijen werden zoodoende in bewoonbaren staat gebracht. Landhuizen verrijzen nu op gronden, die vroeger zonder waarde waren. In de genoemde steden zijn de muskieten geen plaag meer.

Een ander voorbeeld van het belang, dat gelocalizeerde onderzoekingen voor de beoordeeling der mogelijkheid van plaatselijke invasies van algemeene infectieziekten kunnen hebben, levert de geschiedenis van de studie der vlooien, die bij de verspreiding van pest een rol spelen.

Het in de tropen trivialiter als „pestvloo" bekend staande insect, de zg. „tropische ratvloo": Xenopsylla cheopis, komt in Europeesche havens zoo weinig frequent voor (te Hamburg trouwens weer in grooter aantal dan te Amsterdam), dat voor de verspreiding van pest-epidemieën in NoordEuropa in vroeger jaren een andere overbrenger moet hebben bestaan. In Europa is de gewone ratvloo de Ceratophyllus fasciatus; maar ten opzichte van dit insect heerscht de opvatting, dat het den mensch niet steekt.

Bekende parasitologen hadden deze opvatting in Zwitserland en Italië experimenteel bevestigd. Ware zij algemeen geldig, dan zou hieruit moeten worden geconcludeerd, dat in Europa de vlooiën bij de verspreiding van pest geen rol spelen; een conclusie van zoo vérgaande en verwarrende strekking, dat de grondslagen der pestbestrijding daardoor op losse schroeven zouden zijn gezet.

Het is hiermee evenwel weer gegaan zooals jaren geleden met het vraagstuk der malariaverspreiding door muggen. Kort na de grondvesting der muskietentheorie werd haar juistheid hier en daar ontkend, omdat men er niet in geslaagd was, het verband op die plaatsen te ontdekken. Nauwkeurig plaatselijk onderzoek heeft dan telkens de onwaarde van de gerezen objecties aan het licht gebracht. Nu eens bleek de gesignaleerde ziekte geen malaria te zijn