hun materiaal in den regel niet onder de best gesitueerde lagen der Inlandsche bevolking. Hoe armoediger de menschen leven, des te meer kans, dat ze met allerlei ziekten zijn geïnfecteerd. Het is dan ook zoowel op Deli als te Sawaliloentoh een bekend feit, dat niet alle koelie-zendingen gelijk sterk wormbesmet zijn. Ook heeft Kuenen den indruk gekregen, dat de emigranten uit sommige deelen van Java niet of zeer weinig, uit andere streken daarentegen sterker zijn besmet. Het door Kiewiet de Jonge genoemde percentage van 80 ') komt mij dan ook voor, wel wat willekeurig te zijn vastgesteld. Het aantal waarnemingen, en vooral het aantal plaatsen op Java waar voldoende waarnemingen zijn gedaan, lijkt mij niet voldoende om een algemeene raming mogelijk te maken. Wij weten er, in één woord, niet genoeg van om er nog veel van te kunnen zeggen. Dr. Kunst, die waarnemingen in het district Ambarawa heeft gedaan, vond onder 140 personen slechts 28, d.i. 20°/0, met ankylostomen behept. 2)
Voor zoover Batavia betreft, zijn de gegevens ook nog zeer onvolledig.
Scheube heeft 17 lijken erop onderzocht en ze daarin 15 maal, dus in 88%, aangetroffen. 3) Dr. Cornelis heeft er in de faeces van 138 personen naar gezocht en vond ze in het eerste het beste preparaat 84 maal, d.i. in 61%. 4) De in het begin van dit jaar voor Batavia ingestelde Gezondheidsdienst heeft in deze richting nog geen onderzoekingen kunnen doen, al stond dit onderzoek in het
') In deu aanhef zijner voordracht over ankylostomiasis (blz. 87) zegt deze schrijver zelfs: „Men vindt haar bij ongeveer 90% van „de Inlandsche bevolking (in onzen archipel)''.
3) Dr. J. J. Kunst: „Bijdrage tot de kennis omtrent het voorkomen „van anchylostomum duodenale in N. I." Geneesk. Tijdschr. v. N. 1., Dl. 49, 1909; blz- 570.
s) Dr. B. scheube: „Die Krankheiten der wannen Lander", 1910; p. 765.
*) Zie bij Ouwehand, I c. p. 307.