de geheele bevolking uit lieden van 20 tot 50-jarigen leeftijd had bestaan, zou de sterfte 40% hebben bedragen van hetgeen zij werkelijk bedragen heeft. Past men dit op de getaxeerde Batavia'sche bevolkingsverhoudingen toe en houdt men vast aan Ouwehand's getal van 6430 dooden op 120.000 levenden, waaronder 30.000 extra 20 tot 50-jarigen, dan ligt de grootte van het gezochte mortaliteits-promillegetal X opgesloten in de volgende vergelijking: 6430 = 90. x + 30 x 0.4 x = 102 x;
x = 63.0.
Leidt de door Ouwehand aangebrachte correctie tot het vermoeden van een 10.7°/oo minder hooge mortaliteit dan uit de bruto-gegevens was afgeleid, de zooeven op grond van overeenkomstige correcties gemaakte berekening zou tot de slotsom leiden, dat deze reductie, op een bevolking met normale leeftijdsverhoudingen teruggebracht, niet meer dan 1.3°/00 bedragen mag.
Hiermede wordt nu allerminst beweerd, dat dit getal op eenige juistheid aanspraak zou mogen maken. Alle correcties op onze brutogetallen hebben voorloopig slechts de beteekenis van een statistische sport, waarvan evenwel dit nut kan uitgaan, dat zij een inzicht geeft in de bijkans onbegrensde hulpeloosheid, waaraan in de hoofdstad van Indië de bevolkings-statistiek is overgeleverd.
Hoe slecht georganizeerd deze nog is, is ten overvloede officieel gebleken, toen de B. G. D. in den loop van dit jaar het onderwerp bij het Binnenlandsch Bestuur aanhangig maakte. Verder dan tot een begin van ontwarring is het tot den huidigen datum (10 December 1912) daarin niet gekomen.
Wij zijn daarom voorhands genoodzaakt, met ongecorrigeerde getallen te werken.
Hiermee bereiken wij gelukkig dan nog één voordeel, te weten: dat alleen zóó doende vergelijkingen met andere Indische steden mogelijk zijn.