Verrassend is de plaats, die de longtering in deze lijst van belangrijkste doodsoorzaken onder de Europeanen inneemt. Zien wij voor een oogenblik van de cholera af, dan neemt deze ziekte, waarover men in Indië betrekkelijk zoo weinig hoort spreken, te Batavia de eerste, te Soerabaya de tweede en te Semarang de derde plaats in. In verhoudingscijfers tot de bevolkingssterkte uitgedrukt, komen wij voor Batavia tot het getal 17.7, voor Soerabaya tot 23.2 en voor Semarang tot 20.0 per tienduizend. Over het tijdvak 1906—1910 heeft de sterfte aan longtuberculose in Nederland 12.5°/00o bedragen, in 1910 (het laatste jaar, waarvan de officieele opgaven reeds zijn gepubliceerd) 11 -70/0ooJ te Amsterdam in 1910: 13.0°/ooo> te Rotterdam in het zelfde jaar 11.8°/000 en te 's-Gravenhage de groote steden

op Java sterven aan deze ziekte dus naar verhouding der bevolkingssterkte beduidend meer Europeanen dan in Nederland.

Dit feit wint aan beteekenis door de omstandigheid, dat tuberculose bij uitnemendheid een „volksziekte" is, die onder de mingegoeden, in het bizonder onder de paupers, haar meeste slachtoffers zoekt; onder dat deel van de bevolking dus, dat onder de Europeanen op Java stellig minder vertegenwoordigd is dan onder de bevolking van een stad als Amsterdam. Voor Den Haag heb ik indertijd berekend, dat in een der stadswijken, waarin per 100 bewoonde vertrekken gemiddeld 127 menschen wonen, de tuberculosesterfte juist twee maal zoo groot was als in een andere wijk, waar het aantal bewoners van 100 vertrekken gemiddeld 64, dus de helft, bedroeg. In eerstbedoelde wijk waren nl. van 1901 —1905 aan alle vormen van tuberculose te zamen 25°/000 per jaar en in laatstbedoelde wijk 12.5°/000 per jaar gestorven.

Uit vele andere gegevens hieromtrent releveer ik nog de uitkomst van een in 1899 te Hamburg ingesteld onderzoek, waarbij gebleken is, dat per 10.000 belastingschuldigen de tuberculosesterfte bij jaarlijksche inkomens van over de