Jaren. Europeesche bevolking. Overleden. Per duizend
1829. 3140. 262. 83.4
1830. 2730. 263. 96.3
1831. 2780. 252. 90.6
1832. 2836. 197. 69.5
1833. 2758. 237. 85.9
1834. 3040. 236. 77.6
1835. 3050. 223. 73.1
1836. 3100. 194. 62.6
1837. 3332. 270. 81.0
1838. 3295. 287. 87.1
1839. 3140. 201. 64.6
1840. 3340. 185. 55.4 1841- 3420. 215. 62.9
1842. 3640. 212. 58.2
1843. 3660. 194. 53.0
1844. 3478. 188. 54.1
Zie fig. 2.
Zeer merkwaardig noem ik deze statistiek, omdat zij begint inet sterftegetailen, veel ongunstiger dan in de jaren vóór 1733, maar alras een zoo opvallende verbetering aanwijzend, dat aan het eind van deze kwart eeuw de kansen voor instaudblijving van het leven voor de Europeanen te Batavia vier maal zoo gunstig als bij den aanvang schenen te zijn. ')
') Reserve in de vertolking van de uitkomsten der statistiek van zooveel jaren geleden is noodig. Men denke bijv. ook aan het volgende:
Landen met behoorlijke statistische instellingen publiceeren de statistiek der sterfte in promille-verhoudingen van de gemiddelde bevolking.
D.w.z.: het aantal inwoners op 1 Januari en dat op 31 Dec. wordt gesommeerd en door 2 gedeeld; deze grootheid heet de „gemiddelde bevolking" van dat jaar.
Ziet men nu in de statistiek op de vorige bladzijde de bevolking over 1819 opgegeven als 1300 en over 1820 als 2175, zonder te weten, hoe het „gemiddelde" voor elk jaar zou zijn, dan ligt toch de conclusie voor de hand, dat het promille-cijfer voor 1819 waarschijnlijk minder hoog zou zijn, indien de boven aangeduide methode kon worden toegepast.