uit Bontius' „Geneeskonst") dan in het algemeen wordt aangenomen.
Alvorens nu tot den „status praesens" van Batavia's ongezondheid over te gaan, moge hier plaats worden verleend aan het vervolg van de gegevens, die statistische naspeuringen hebben doen vinden. De oogst is schraal maar worde hierom niet versmaad.
Stavorinus heeft een vergelijking gemaakt tusschen de op uit. Juni 1768 aanwezige „comptoir-dienaren op Batavia" en het aantal in een jaar overledenen en vond de getallen 5490 en 2434, allen „Europeezen", d. i. een verhouding van 12 dooden op 27 levenden, m.a.w. 443.3 pro mille.
Op de „buiten-comptoiren" waren de getallen resp. 14470 en 1637, d.i. 113.1°/00.
Het is moeilijk te beoordeelen, welke waarde aan deze opgaaf, die, wat Batavia betreft, een veel ongunstiger verhouding weergeeft dan de boven aan Dr. Semmelink ontleende gegevens tot en met 1767, mag worden toegekend.
Opgaven over de eerstvolgende decenniën heb ik niet kunnen vinden.
Een zeer merkwaardige statistiek over de jaren 1819-1844 komt daarna in de meer genoemde studie van Dr. Bleeker voor '). Zij betreft de Europeesche gestorvenen, na aftrek van de overleden militairen en zeelieden. Hier volgt zij:
Jaren. Europeesche bevolking. Overleden. Per duizend.
1819. 1300. 296. 227.7
1820. 2175. 361. 165.9
1822. 2525. 333. 131.9
1823. 2525. 294. 116.4
1824. 3025. 322. 106.4
1825. 3175. 311. 97.9
1826. 3187. 248. 77.8
1827. 2925. 254. 86.8
1828. 2967. 197. 66.4
') Natuur- en Geneeskundig Archief voor N. I., jg. III, 1846
blz. 222.