cholera heeft waargenomen. Het is niet geheel onwaarschijnlijk, dat dit niet het geval is geweest, maar dat de door hem zoo genoemde ziektevormen met choleriforme verschijnselen aetiologisch een anderen oorsprong hebben gehad. Zelfs is voor een aantal gevallen, hoe vreemd dit klinken moge, verwisseling met dysenterie niet buitengesloten. Engelsche schrijvers van naam uit dien tijd vermelden uitdrukkelijk, dat beide dikwijls in elkaar overgaan. De Gouverneur-Generaal J. P. Coen, die in 1629 aan cholera heet te zijn overleden, is volgens beschrijvingen waarschijnlijk aan perforatie-peritonitis bezweken.

In 1630 is Bontius' „tweede huysvrou Sara Gerardi", zooals hij aan zijn broer schreef, „in den Heer gerust door „een vehemente cholera, die hier so seer regneert als de pest „tot onsent" '). In een anderen brief gaf Bontius zelf echter als oorzaak van dit sterfgeval dysenterie op. Men ziet, dat men met conclusies voorzichtig moet zijn. Semmelink, die het choleravraagstuk uit een geschiedkundig oogpunt ernstig heeft bestudeerd, is tot de slotsom gekomen, dat geen enkel bewijs bestaat, dat cholera asiatica vóór 1816 in onze Oost-Indische Koloniën heeft geheerscht.2)

Nadien hebben verschillende cholera-epidemieën gewoed, waarvan ook Batavia zijn deel heeft gehad. Welken invloed deze ziekte op de mortaliteit heeft uitgeoefend, is echter, voor zoover ik de zaak kan overzien, niet meer na te gaan.

Evenmin is het mogelijk, dit ten aanzien van de tweede voornaamste oorzaak van extra-groote sterfte onder de Inlandsche bevolking in onzen tijd: de pokken, uit te' maken.

Bontius noemt de ziekte in zijn werken niet, en alleen uit een brief aan zijn familie in Nederland is bekend geworden, dat in 1631 een van zijn zoons aan de kinderpokken, die

*) Toespeling op de pest te Leiden in 1624 en 1625? ') 1. c., blz 413.