In aanmerking nemende, dat daarin hoofdzakelijk Europeanen van lageren stand werden verpleegd, kan men'de gevolgtrekking maken, dat liet meerendeel van de gestorvenen tot de minder gegoeden heeft behoord. Dit was ook inderdaad zoo. De meerderheid toch van de dienaren der Compagnie bestond uit Europeesche matrozen, soldaten en ambachtslieden. En dit feit leidt weer tot de opmerking, dat de sterftecijfers een omineuzer beteekenis hebben dan wanneer zij op een bevolking, waarin de lagere en de hoogere leeftijdsgroepen sterker vertegenwoordigd waren, betrekking hadden gehad. Onder mannen in de kracht van het leven mag toch een geringere sterfte worden verwacht dan onder een normale bevolking, op evenredige wijze uit lieden van alle leeftijden samengesteld.

Gedeeltelijk wordt deze opmerking weer ontzenuwd door de omstandigheid, dat de Compagnie in de uitzending harer dienaren niet zeer kieskeutig schijnt te zijn geweest. Paravicini, in zijn drastische voorstellingswijze, zegt er dit van: „dat men uit Europa halve doode, kreupele, oude en „onervaarne menscheu uijtsend", wat nog te meer te bejammeren is daar de goede manschappen „niet meer als de „slegte costen". Hij vraagt, of het niet beter ware, het voorbeeld der Engelschen te volgen en „in stede van allerleij „schuijin uijt te senden, men goede berg-Switsers, op dewelke „de meeste staat te maken is, negotieerde?" De Zwitsers stonden bekend als „hard en vast, en tegen de strapatiën „ongemeen duurzaam". Om hun moed, trouw en standvastigheid stonden 100 van hen gelijk met 200 anderen.

Ook Stavorinus wijdt aan liet gehalte van de uitgezondenen eenige beschouwingen. Zij brengen, zegt hij, „die „gesonde gesteldheid niet mede, die voor eene halve eeuw „gevonden werd", en hij wijt dit aan de „steeds toenemende „duurte der levensmiddelen sederd den jaare 1740". Deze duurte treft „de laagste classe der menschen" het meest, en „geen ander soort van volk engageert zich, eenige