„ongesontheijt van Batavia en 't redres om deselve voor te „komen" heeft ingediend, maakt zich daarin erg boos over de collega's, die ter verklaring van den ongunstigen toestand van het oogenblik hun toevlucht nemen tot allerlei algemeenheden, als „de laagte deser plaatse", „de moerassige „stranden, gragten en poelen", „de schrale seewinden", „de „swaarte, dikte, en dunte van de lucht", „de hitte der sonne" enz. enz., zonder het feit in het oog te houden, dat Batavia te voren gezond was, „zo gezond als eenige plaats in Indien" en dat de groote sterfte „subiet in liet jaar 1732 „als eene pest" is gekomen.
De oude ingezetenen, zegt hij, hadden de stad nog als een gezonde plaats gekend eu verhaalden, dat de Europeanen er vroeger een frissche, roode kleur hadden, zich ongestraft aan de avondlucht konden blootstellen en zelfs, zonder gevaarlijk ziek te worden, 's nachts ongekleed onder den blooten hemel konden slapen. Ook de reede werd niet voor ongezond gehouden. Pieiziertochtjes naar het strand en naar de eilanden Onrust, Purmerend en Edam, met spelevaarten op de rivier en de stadsgrachten, behoorden tot de dagelijksche uitspanningen.
Aan de „algemeene-stellingmakers", die ter verklaring van den plotselingen ommekeer de boven aangeduide motieven in het debat hadden gebracht, vraagt Paravicini zeer ter snede, of dan vroeger „alle deze door haar opgehaalde „inconvenienten niet hebben g'existeerd". Hij verwerpt al die „opgeraapte oorsaken" met verontwaardiging 0111 daarna zelf, ter aanwijzing van „de waare causa inovens", in een reeks beschouwingen over den dampkring, kwade dampen, „vuijligheden en misten", „onreijne lugt, damp en stank" enz. te divageeren, die als slotsom leiden tot de conclusie, dat de plotselinge verergering van den toestand aan de onregelmatigheid der moessons te wijten is geweest. Deze komen niet meer op haar tijd en scheiden niet op tijduit; het regent niet wanneer het regenen moet; het onweert