Te Bandoeng werd een oogheelkundige polikliniek begonnen in het pavilloen der woning van collega Doyer, dat alras te klein bleek te zijn. De polikliniek werd overgebracht naar de pradjoerits-kazerne, waar spoedig ook eene stationaire kliniek ontstond met een regeeringssubsidie van ƒ 200.— 's maands. Geopereerd werd in de open deur van de kazerne. Dit was het begin van wording van de inrichting, die dank zij de mildheid van onze geëerbiedigde vorstin en dank zij den finaucieeleu steun van vele weldenkenden in den lande, zou opgroeien tot het alom bekende Koningin Wilhelmina gasthuis voor ooglijders, dat in 1908 een gouvernenients inrichting werd, waarvan in Januari 1909 Westhoff optrad als eerste Directeur-geneesheer.
Intusschen was in 1901 op aandrang van en met steun der Vereeniging tot verbetering van het lot der blinden in Nederland en zijn Koloniën in Bandoeng verrezen het Blindeninstituut, waaruit in 1906 voortsproot de Vereeniging tot verbetering van het lot der blinden in Ned.-Indië, waarvan Westhoff eerste voorzitter werd.
Het verslag van het tienjarig bestaan van het blindeninstituut spreekt boekdeelen; deze particuliere weldadigheidsstichting heeft haar levensvatbaarheid getoond; nog niet genoeg wordt beseft hoeveel goeds en humaans er van deze instelling uitgaat.
Als medicus en oogarts in het bijzonder paarde Westhoff aan eene groote wetenschappelijke kennis, een enorme werkkracht, groote dexteriteit, een flinke dosis „savoir faire „et savoir vivre" en een weergalooze slag in het omgaan met patienten van allerlei landaard.
In zijn oogheelkundige therapie had Westhoff bepaald een zekere voorliefde voor de nieuwere medicamenten. Het oude nitras argenti was bij hem aardig op weg verdrongen te worden door protargol. Hij meende heusch betere resultaten te zien van cusylol (citras cupri solubilis) dan van het oude sulfas cupri. Hij was overtuigd van de