tooverslag verdwenen; met eene duidelijke stem werd de anamnese verteld, terwijl tegen het einde der injectie een weldadig gevoel van rust den patiënt deed insluimeren. Twee uren na de injectie kwam de verwachte koude rilling met temperatuursverhooging: immers, de koude rilling met koorts na eene intraveneuse injectie bij choleralijders is door zoo velen beschreven. Binnen den tijd van zes uren daalde de temperatuur- lytisch tot de normale. Ongeveer een uur na de injectie verraste patiënt ons met de loozing van ruim 500 c.c. eiwithoudende urine (vóór de injectie werd met den catheter geconstateerd, dat de blaas ledig was.)
Den dag na de injectie bevatte de urine slechts een spoortje eiwit, den dag daarop was zij albumen-vrij. Patiënt maakte een reactiestadium van vier dagen door met als hoogste okseltemperatuur 37.8°C en werd na twaalf dagen hersteld ontslagen.
Dit resultaat gaf ons aanleiding, alle later onder behandeling gekomen zware gevallen intraveneus met hypertonische zoutoplossing te behandelen.
In de voorlaatste epidemie te Weltevreden, waarbij veelvuldig isotonische injecties ware aangewend, had meii daarbij als bezwaren gevoeld de daarna optredende koude rillingen en temperatuursverhooging.
Om deze bezwaren op te heffen ging ik aldus te werk. Ik begon met de uit de Mililitaire Apotheek gekregen Rogers' vloeistof nog eens te steriliseeren. Toen echter ook na eene duchtige sterilisatie van het injectie-instrumentarium en eene lege artis verrichte venapunctie met daarop volgende inspuiting, de patiënt toch koude rillingen kreeg met koorts, zocht ik in eene andere richting. Ik wist, hoe na salvarsan-injectie's de koorts veelal kan worden voorkomen door bij de bereiding der physiologische zoutsolutie het zout vooraf uit te gloeien en als water verscli opgevangen aqua destillata te gebruiken. Het lag dus voor de hand,
_l