wazek bij de vaccinekeratitis van het konijn ') en door mij bij het granuloma venereum 2).
Men treft soortgelijke lichamen als in de makrophagen ook extracellnlair aan; zij komen dan öf solitair öf bij hoopjes tusschen de cellige elementen voor.
Vooral de extracelhilaire lichamen hebben een halvemaanvormige gedaante en zijn niet zelden door een breede halo omgeven.
Uit deze beschrijvingen kan reeds de conclusie getrokken worden, dat men te doen heeft met dezelfde amoeboïde cellen, door mij reeds vroeger: in de punctievloeistof aangetroffen, en met de ons reeds bekende blastomyceten.
De blastomyceten in het weefsel kleuren zich volgens Gram, maar toch blijven er bij deze tinctiemethode zeer vele ongekleurd, zoodat de Gramsche methode geen juisten indruk geeft over het aantal blastomyceten, dat in het weefsel voorhanden is.
Ook de kleuring volgens Busse gaf mij niet wat ik er graag van wenschen zou. Het meeste succes had ik nog van eene intensieve kleuring met aliiinhaemateïne en eosine. Bij deze kleuring nemen de spruitcellen een donkérviolette kleur aan. Toch blijft ook nu nog de uitspraak van Busse gelden, dat het onderzoek met natronloog van het versche materiaal nog verreweg de beste resultaten geeft.
De in de subcutis beginnende veranderingen, die tot de tumorvorming voeren, veroorzaken, als zij zich tot in het stratum papillare uitbreiden, een lichte woekering van deze laag. In latere stadia worden de eerst wat hypertrophische papillen door den druk van het infiltraat steeds vlakker en de laag epitheelcellen van stratum germinativum en epidermis steeds dunner. Tegelijkertijd degénereeren de epitheelcellen,
l) S. von Prowazkk. Vaccine; in von Prowazek Handbtich der pathogenen Protozoën.
*) P. C. Flu. Die Atioiogie des Granuloma Venereum. Beihefte zum Arch. ƒ. Schiffs- und Tropenhyg. Bd. XV. Beiheft. 9. 1911.