paraten goed te zien is, niet tot aan de uiterste peripherie van den haard door, maar zijn van^ie leucocytaire infiltratie, waarvan straks sprake zai wezen, door een zeer dun laagje, dat gevormd is uit de zich slecht kleurende amorphe substantie, gescheiden.

Overal waar het weefsel ziek is, treft men de hierboven beschreven haarden aan. Maar ook ver buiten de zich als reeds makroskoprsch ziek toonende huiddeelen ontdekt het mikroskoop jonge haardjes, die in gezond weefsel liggen en alleen maar een zeer lichte reaktieve weefselontsteking hebben veroorzaakt.

In den eigenlijken tumor is de leucocytaire infiltratie om de haardjes een veel belangrijkere. Men heeft hier een duidelijken demarkatiewal, die bestaat uit polynucleaire Ieucocyten. De haardjes liggen dus in kleine abscesj^s en hierdoor wordt het verklaarbaar, waarom zij zich makkelijk uit het zieke weefsel laten wippen.

De demarkatiewal is vrij scherp van het overige zieke weefsel afgescheiden, hoewel natuurlijk overal en soms zeer ver van de haarden af, polynucleaire cellen, soms in zeer groot aantal, worden aangetroffen.

Het subcutane weefsel heeft zijn bouw geheel verloren en is verbazend sterk met allerhande cellen geïnfiltreerd. Van af de epidermis tot aan het periost en tusschen de middenvoetbeenderen door is de bouw dezelfde en herinnert nog het meest aan een niet zeer vaatrijk granulatieweefsel.

Onder de velerlei cellen die het infiltraat helpen vormen, vallen ons allereerst op de plasmacellen, die nu eens verspieid tusschen de andere weefselbestanddeelen, dan weer in groepen van zeer vele tegelijk worden aangetroffen. Geheele velden kunnen bijna geheel uit deze cellen bestaan. Behalve plasmacellen treft men tusschen de capillaria van het gianulatieweefsel nog groote en kleine mononucleaire leucocyten, enkele polynukleaire neutrophile en eosinophile cellen aan, benevens fibroblasten..