laboratorium zullen trachten te doen, worden afgewacht.

Toch zal men mij nu reeds moeten toegeven, dat mijn in de vorige bladzijden vermelde resultaten er sterk voor spreken dat de opvattingen van L e d i n g li a m en SchillingTorgau over de natuur der Kurlofflichamen van alle tegenwoordig geldende meeningen de meest waarschijnlijke zijn.

Vat ik samen, wat het onderzoek der Kurlofflichamen mij geleerd heeft, dan blijkt, dat het gelukt is aan te toonen:

1. dat de Kurlofflichamen een eigen beweging hebben;

2. dat deze beweging een amoeboïde is en uitgevoerd wordt door de periphere zoowel als de centrale deelen van het Kurlofflichaam; hierdoor wordt het onwaarschijnlijk, dat de slecht kleurbare, door mij „grondsubstantie" genoemde massa van het Kurlofflichaam een reactieprodukt van de mouonukleaire (dus een levenlooze materie) is;

3. dat het door de kleuring van met sublimaat gefixeerde Kurlofflichamen met Löfflermetlyleenblauw gelukt, beelden te verkrijgen, die morphologisch veel overeenkomen met die van zgn. chlamydozoën.