ontstaan en op liet punt is zich haltervormig door te snoeren.
Fig. 26 toont ons een Kurlofflicliaani, waar liet centrum der korrels de kleurstof niet heeft opgenomen, waardoor er op ringen en u's gelijkende beelden ontstaan. Deze beelden vertoonen, (afgezien van de kleurmetliode, die hier geheel afwijkt van de door Prowazek en Leber gebruikte), een groote morphologische overeenkomst met bepaalde ontwikkelingsstadia van de door genoemde onderzoekers beschreven, vermoedelijke verwekkers der epitheliosis desquamativa conjunctivae.
Het eindresulaat van de zich steeds maar deelende korrels is het ontstaan van Kurlofflichamen, waarin de niet kleurbare grondsubstantie bijna geheel is weggedrongen en vervangen door multipele, zich meestal helder- of bourgogne-rood kleurende korrels, die rond zijn en de grootte van naar schatting ongeveer '/4—'/3 p bereiken. Men krijgt den indruk, dat ook deze allerkleinste korrels zich door insnoering kunnen deelen, want men ziet niet zelden lialterfiguren.
Nu eens in het centrum, dan weer meer periplieer van korrelmassa gelegen vindt men veelal .een donkerbourgognerood gekleurde ronde of onregelmatig gevormde massa. Deze massa is omgeven door een zeer smalle halo (Fig. 29 en 31) en lijkt op datgene, wat beschreven is als zgn. restlichaam bij de chlamydozoën van b.v. het trachoom.
Het is zeer verleidelijk, en men heeft misschien in zekere mate het recht, om aan de hand van de alhier beschreven met Löfflermethyleenblauw gekleurde vormen een ontwikkelings-cyclus der Kurlofflichamen vast te stellen.
Het begin van ontwikkeling zou dan zijn het binnendringen in een mononukleaire van de kleine korrels, die wij zoo juist als het eindprodukt der voortgaande deeling leerden kennen.
1j Leber und Prowazek. Handbuch der pathogenen Protozoën von Dr. S. von Prowazek blz. 170.