gefixeerde preparaten werden gekleurd volgens verschillende haematoxylinemethoden, vooral volgens Heidenhain en volgens de door mij gewijzigde methode van Stutzer.
Differentieert men preparaten, die eerst 24 uur in een 3% oplossing van ijzeroxydeammoniak en later 24 uur lang in een haematoxylineoplossing hebben gelegen, kort in eene oplossing van 1 % ijzeroxydeammoniak, dan gelukt het, de Kurlofflichamen als zwartgrijze massa gekleurd te krijgen; de celkernen zijn dan nog öf in het geheel niet öf slechts zeer onvoldoende gedifferentieerd. Hoe langer men de differentiatie laat duren en ook hoe kleiner het Kurlofflichaam is, hoe grooter deel van het lichaam de haematoxylinekleurstof geheel verliest. In preparaten die normaal gedifferentieerd zijn, waar dus het chromatinenet der weefselcelkernen duidelijk als fijn netwerk te herkennen is, zijn haast alle Kurlofflichamen geheel ontkleurd of hebben in het centrum een donkere vlek behouden.
Geheel ontkleurde Kurlofflichamen, die met eosine nagekleurd worden, doen in het centrale deel een zeer eigenaardige teekening herkennen. Bepaalde kleine, '/4 ft groote cirkelronde deeltjes nemen het eosine niet op, maar blijven ongekleurd en daar deze ongekleurde deeltjes zeer regelmatig gerangschikt zijn, ontstaat er gelijkenis met een zeef (Fig. 29).
Zooals reeds meermalen werd opgemerkt, leeren met Löfflermethyleenblauw gekleurde en met tannine gedifferentieerde coupes door miltstukjes ons veel meer over den bouw der Kurlofflichamen.
De differentiatie van het miltweefsel is bij deze kleuring niet bijzonder mooi, maar toch zoo, dat alle elementen duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Het bindweefsel neemt een roode kleur aan, liet plasma der groote mononukleairen blijft lichtblauw, de kernen kleuren zich donkerblauw, soms metachromatisch. De Kurlofflichamen zijn van het plasma der mononukleairen door een donkerblauw gekleurden