scheidenheid der beelden. Hoe minder giftig en hoe indifferenter de kleurstof, hoe sterker men de verdunning der te gebruiken vitaalkleurstof maakt, hoe meer de bij de vitale kleuring optredende beelden niet die overeenkomen, welke met sublimaatalkohol gefixeerde en met Löfflersch methyleenblauw gekleurde Kurlofflichamen ons geven.

In hunne werking en in giftigheidsgraad zijn het neutraalrood en het brillantkresylblaüw vrij wel aan elkaar gelijk en kan dus in het volgende volstaan worden met de neutraalroodkleuring wat uitvoerig te beschrijven.

Gebruikt men eene oplossing van '/ïoo in 0-9 °/o NaCI dan doen de meeste Kurlofflichamen zich voor als een in het plasma der mononukleairen gelegen vacuole, die licht geel gekleurd is en waar in het centrum zich een meer of minder groote korrel bevindt, die donker-bruinrood gekleurd is. Nu eens is de korrel klein, dan weer vult zij de vacuole bijna geheel op, in welk laatste geval het centrale deel van de korrel minder intensief gekleurd is dan de peripherie. Het deel der vacuole-achtige massa, dat deze groote korrtl omvat, kan geheel homogeen schijnen of ook gevuld zijn met multipele puntvormige granulaties.

Behalve deze vormen ziet men, vooral als gebruik gemaakt wordt van minder geconcentreerde oplossingen, ook zulke, waarin het komt tot de kleuring van ronde korrels èn staafvonnige figuren, terwijl van een centrale korrel niets bemerkt wordt. Op de verwarmde objekttafel blijken al deze gekleurde granula in sterke Brownsche moleculaire beweging te verkeeren.

Ook gelukt het soms, om in het Kurlofflichaam een zeer dicht netwerk van draden te kleuren eu verkrijgt men beelden zooals men ze krijgt bij de Giemsakleuring van met alkohol gefixeerde droge bloedpreparaten.

In enkele gevallen is het mij gelukt, vooral wanneer direkt na het maken het preparaat onderzocht werd, te zien hoe bij het begin der kleurstofinwerking in de Kurloff-