De agglutinatieverhoudingen waren voor alle drie soorten van vibrionen gelijk, evenzoo was het door de proef van Pfeiffer onmogelijk, de vibrione'nstammen van elkaar te differentieeren.

Zeer interessant zijn verder nog de onderzoekingen, die o. a. ook door Baerthlein over de groep van de zgn. vleeschvergiftigingsbakteriën zijn verricht. Ook hier kon Baerthlein op de agarplaat tweeërlei soort koloniën van één enteritisstain verkrijgen. Beide stammen waren door de agglutinatie duidelijk van elkaar te onderscheiden.

Sobernheim en Seligmann namen waar, dat paratyphusstammen, die zich oorspronkelijk typisch gedroegen, langzamerhand niet meer door een paratyphusserum waren te agglutineeren, terwijl een Gartnerserum, dat er vroeger geen invloed op uitoefende, ze tot aan de titergrens toe specifiek agglutineerde. Bij enkele stammen was de verandering zoo sterk, dat de paratyphusbacillen niet meer als zoodanig waren te herkennen. Slechts één eigenschap hadden zij behouden en wel was het zgn. agglutinogeen, d. i. de plasmamolecuulgroep, die aanleiding geeft tot het ontstaan der agglutininen, onveranderd gebleven. Spoot men dieren in met de varieerende paratyphusstammen, dan werd een serum verkregen, dat alleen op paratyphusstammen, echter niet op enteritisbacillen inwerkte.

Van zeer groot gewicht zijn de proeven, die Seligmann en Sobernheim ') namen met twee stammen van Gartnersche bakteriën, die jaren geleden bij gelegenheid van een vleeschvergiftigingsepidemie in Runfleth en in Haustedt waren geïsoleerd. Met behulp van platen en door meermalen te isoleeren werden van koloniën, die beslist slechts uit één enkele bakterie waren ontstaan, een reeks dochterkuituren verkregen, die onderling en ook van den hoofdstam zeer verschilden. Er ontstonden bakteriën, die alle Gartner-

') Sobernheim. Paratyphus und Fleischvergiftung. 1912 N°. 15 en 16 van de Hygienische Rundschau.