de studie van het een en ander zouden dus de protozoën zich wellicht beter leenen dan de bakteriën.

Nu is Paul Ehrlich bij zijn zoeken naar een geneesmiddel tegen de slaapziekte op een zeer eigenaardig verschijnsel gestooten.

Het zal bekend zijn, dat de slaapziekte in Afrika voorkomt en veroorzaakt wordt door protozoën, die tot een trypanosomensoort behooren. De trypanosoinen leven in het bloed en in de lymphklieren en veroorzaken diep ingrijpende hersen- en ruggemergsveranderingen. Een gevolg van deze veranderingen is het optreden van allerhande psychische afwijkingen en in het eindstadium treden aanvallen van een soort slaap op. Allerhande proefdieren en vooral ratten zijn met de trypanosomen te infecteeren. De met trypanosomen geënte dieren gaan binnen enkele dagen dood; genezing treedt er nooit op.

Spuit men echter de geïnfecteerde dieren met een bepaalde hoeveelheid atoxyl in, dan blijven zij in leven en verdwijnen de parasieten uit het bloed. Atoxyl werkt niet alleen op de trypanosomen van de slaapziekte, maar alle bekende trypanosomen worden door het middel gedood.

Anders gaat dit alles, als men begint, de zieke dieren met kleine doses in te spuiten. Men houdt ze dan niet in leven, maar de ziekte duurt langer dan bij contröledieren. Sterft het dier en ent men zijne trypanosomen over op een andere rat, dan heeft men dikwijls veel hoogere atoxyldoses noodig om de ziekte op dezelfde wijze als in het eerste geval te doen verloopen.

Ten slotte krijgt men het geval, dat het vroeger zoo werkzame atoxyl in het geheel niet meer van werking is op de trypanosomen. Deze zijn dan zgn. arsenikvast geworden. De arsenikvastheid is een nieuw verworven eigenschap en wordt met groote tenaciteit door tien- en honderdtallen van generaties vastgehouden.

Ehrlich onderscheidt twee soorten van vaste stammen, naar