Bezien wij het vraagstuk van een meer algemeen hygiënisch standpunt, dan valt eigenlijk de vraag, hoe zwaar ieder persoonlijk is geïnfecteerd, weg. Het kan den hygienicus vrij wel koud laten of een zeker aantal ankylostomumeieren door één man, die 150 wormen draagt, of door 3 lieden die er ieder 50 herbergen, wordt geleverd.
Bovendien, waar door de gewoonten der bevolking bij daarvoor gunstige omstandigheden, zooals o.a. op mijnbouwen cultuur-ondernemingen, een uitbreiding der ziekte mogelijk is, daar zal het niet lang duren of vele der „dragers" (dus zij die minder dan 100 wormen herbergen) zullen zich verder infecteeren en in ,,lijders" zijn veranderd.
Iedere wormdrager is een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving, en waar het op de ondernemingen voorloopig nog niet gelukt is, door een rationeele opruiming van faecaliën de ziekte te onderdrukken, daar is het de plicht van iederen medicus, aan wien de zorg voor de gezondheid van een groep lieden is opgedragen, om zooveel mogelijk eierleggende wormen onschadelijk te maken. Dit kan door op groote schaal toegepaste thymolkuren geschieden. SciiüFFNER heeft dit voor de Senembah Maatschappij aangetoond. (Zie Gen. Tijdschrift voor N. 1. 1904).
Op een onbehandelde onderneming herbergden de koelies gemiddeld belangrijk meer wormen dan op de behandeldeestates.
In Deli komen in de hospitalen, waar de thymolkuur stelselmatig op alle dragers wordt toegepast, van de estates zelden patieuten binnen met zware ankylostomum-anaemieën, terwijl vroeger het aantal der oedemateuse anaemici groot was.
De beteekenis van een dergelijke infectie voor de immigranten zeiven en voor de ondernemingen kan niet ernstig genoeg worden opgevat.
De werkkracht van een arbeidersbevolking, waarvan de helft op zeer ernstige wijze is besmet, moet sterk zijn verminderd; hieromtrent kan geen verschil van meening bestaan.