neming bestemde koelies, die er allen anaemisch uitzagen en onder welke er 4 waren met oedemen en dilatatio cordis.

Mag liet dus wezen, dat, door welke der genoemde oorzaken dan ook, mijn getallen voor enkele groepen van koelies te hoog zijn, dan staat daartegenover, dat ze voor andere groepen zeker te laag zijn; als algemeene waarschuwing behouden ze dus hun volle kracht. In hetgeen volgt, neem ik aan, dat mijn getallen voor alle emigranten gelden.

Ik wil, om den graad der infectie nog op een andere wijze te doen kennen, de gevallen naar de hoeveelheid wor¬

men rangschikken. Van de gevallen herbergden:

2. Javanen 0 ankylostoma: 3%

18 „ van 0—50 „ : 23%

13 „ „ 50-100 „ : 18%

17 „ „ 100—200 „ : 22°/0

13 „ „ 200-300 „ : 17%

6 „ „ 300-400 „ : 8%

4 „ „ 400-500 „ : 5%

2 , „ 500-600 „ : 3%

1 » „ met 810 „ : 1%

1 ,, met 1975 „ : 1%

Welke graad van infectie is nu een ernstige?

Kiewiet de Jonge (Voordrachten over de tropische ziekten van den Oost-Indischen Archipel, deel 3 pag. 87 e.v.) is blijkbaar tot de overtuiging gekomen, dat een kuur relatief zelden noodig is. Tot tweemaal toe herhaalt hij, dat, hoewel 90% der bevolking op Java is geïnfecteerd, verreweg de meerderheid (pag. 87) in geringe mate is besmet, of dat de ankylostomen slechts bij uitzondering bij Inlanders in grooten getale voorkomen (pag. 89).

Welnu, deze uitspraak is althans voor die Javanen, welke als arbeiders emigreeren, ten eenen male onjuist; ik beweer hiermede allerminst, dat Kiewiet de Jonge geen goede gronden had voor zijn meening, doch, waar zeer vele van de medici, die hier in Indië werkzaam zijn, juist in aanraking