gaat een lange glazen buis (B), die tot bijna op den bodem reikt. Aan het andere einde van de buis voert een slang (E) naar den Nelatoncatheter N°. 20 (T), die zoo hoog mogelijk in het rectum wordt gevoerd en door een Peau, sche klempincet (a) wordt afgesloten. De groote flesch, het reservoir, heeft van af den bodem een aangeplakte verdeeling (C), zoodat iedere tusschenruimte tusschen twee streepjes 50 cc. water bevat. Door druk uit te oefenen op den ballon wordt de zoutoplossing van kamertemperatuur in het rectum gedreven en heeft men aan de snelheid, waarmee de vloeistofspiegel daalt, een maatstaf voor de snelheid, waarmee de vloeistof in het rectum stroomt.

Patiënt krijgt 2'/2 uur voor den ingreep 10-15 mgr. morphine subcutaan, met of zonder lcc. digalen; een uur later weer 10-15 mgr. morphine, een kwartier later 200-300 cc. 5°/0aetherzoutoplossing (4-6 streepjes) rectaal, d.i. 10-15 cc. aether en dan iedere tien minuten 200 cc. (4 streepjes, d.i. 10 cc. aether) zoodat hij '/2 uur na het begin der rectaalnarcose 40-45 cc. aether in heeft. Men kan de toediening afhankelijk van de reactie van den patiënt regelen. Spoedig neemt men den reuk van aether waar in zijn respiratielucht. Is de patiënt zoover, dan komt hij op de operatietafel, het operatieterrein wordt gepraepareerd en men overtuigt zich van de. pijnreactie bij het aan de huid vasthechten van de doekklemmen. Reageert hij daar niet op, dan krijgt patiënt om de tien minuten 1 streepje of 50 cc. oplossing d.i. 2'/2 cc. aether. Wordt hij tijdens den ingreep onrustiger dan geeft men om de 5 minuten 50 cc.

Bij septische patienten zou men nog cognac aan de oplossing kunnen toevoegen; bij alcoholici moet men misschien langer wachten, voordat men beginnen kan.

Het excitatiestadium is over het geheel korter, onduidelij^ uit zich alleen in loquaciteit; ook wel eens met sterken bewegingsdrang, maar de patienten zijn dan nog vatbaar voor toespraak.