aethertoestrooming dan voor de narcose noodzakelijk is. Daarop heeft Rood gewezen en een zeer waardevolle modificatie aangebracht (Brit. Med. Journal Oct. 1911): 5% aetheroplossing in normale zoutoplossing in een reservoir 2'/2 M. boven den grond (1 '/2 M. boven de operatietafel) stroomt eerst door een indicator, en dan door een verwarmingskamer in de canule en in de vena. De indicator is een cylindrisch vat met een capaciteit van 250 cc. Is het apparaat in werking dan is de indicator half met lucht en half met vloeistof gevuld en kan men zoo den regelmatigen toe- en afvoer naar de vene regelen door een kraan, die beneden den indicator is geplaatst.

Rood publiceerde een twintigtal resultaten van intraveneuse aethertoediening, waarbij de aetheroplossing permanent werd toegevoerd; over het algemeen is hij zeer tevreden over het verloop. De hoeveelheid aether per operatie-uur berekend, varieert tusschen 36 en 80 cc. Bij de opgaven van Kümmell is deze niet te berekenen, daar zijn narcosetijden blijkbaar andere zijn dan de duur der operatie, b.v.: „Ulcus venticuli. „Sanduhrmagen. Reseclio ventriculi. Scopol. Morphin. „Aether 55. Narcose 10 Minuten. Sehr guter Verlauf ohne „Excitation. Urin stets frei. Geheilt entlassen".

Voor alle narcosen-ópgaven zou ik eischen:

1. Leeftijd. Geslacht.

2. Ziekte.

3. Soort operatie.

4. Narcoticum.

5. Wijze van toediening.

6. Hoeveel van het narcoticum noodig is geweest tot het verkrijgen van tolerantie, d.i. tot het begin dei operatie: praeoperatieve hoeveelheid.

7. Hoeveel narcoticum is verder (per vijf minuten of andere tijdruimte) noodig om den operateur rustig bezig te laten zijn: toleraniiehoeveelheid.

8. De geheele hoeveelheid verbruikt narcoticum.