niet zwart maar duidelijk bruin is. Van deze soort werd alleen het wijfje gevonden, terwijl het mij zelfs na lang zoeken niet gelukt is, het mannetje te vinden.
De lengte van het diertje en der vleugels is 1 mM.
Sprieten, (fig. la). Deze zijn 0,5 mM. lang en hebben 13 leden, waarvan de eerste acht minder lang dan breed zijn, terwijl de volgende een langwerpigen vorm hebben. Het allerbuitenste is het grootste en heeft een fijn uitsteekseltje. Zij zijn ingehecht boven op het hoofd op twee ronde organen, een eindje van elkander af. Behalve fijne haartjes vindt men aan de basis van elk lid stijve borstelharen.
Mondwerktuigen. (fig. 1). Deze steken buiten het hoofd uit en bestaan uit een zuigsnuit (c), welke een lengte heeft, die ongeveer overeenkomt met den halven diameter van het hoofd en een derde der lengte der sprieten, en twee palpers (b), die langer zijn dan de snuit en rechts en links daarvan staan. Ze bestaan uit vier deelen en dragen evenals de sprieten fijne haartjes en enkele stijve borstelharen. De zuigsnuit (fig. 2) heeft in zijn geheel den vorm van een dolk en is aan het einde half zoo breed als de geheele lengte van den snuit bedraagt. Deze is samengesteld uit: een paar mandibulae (a), een paar maxillae (b), een bovenlip (c), een onderlip, (fig. 3).
De mandibulae zijn even lang als de snuit, doch iets minder dan half zoo breed. De beide zijden, die naar elkander zijn toegekeerd, zijn voor een gedeelte zaagvormig getand.
De beide maxillae zijn even lang als de vorige organen, doch belangrijk smaller, minder puntig en slechts overeen kleine uitgestrektheid getand.
De bovenlip is puntig en is zoo lang en breed als de geheele snuit en heeft drie donkere strepen.
De onderlip is parig aangelegd en bestaat uit twee deelen, die vlak naast elkander zijn gelegen, beide uit twee geledingen bestaan en van voren rond eindigen. Daar het steek- en zuigapparaat veel overeenkomst vertoont met dat