van eigen spiervleesch veel protectieve stoffen in het lichaam gebracht zijn, wat niet belette, dat alle aan polyneuritis te gronde gingen.

Het niet ontstaan van polyneuritis bij langzaam doodhongeren mag dus niet worden toegeschreven aan het opnemen van protectieve stoffen door verbruik van eigen spierweefsel.

Mijn derde bezwaar is, dat bij gedwongen voeding eerder polyneuritis ontstaat dan wanneer aan de proefkippen zelf wordt overgelaten te eten zoo veel zij lusten.

Ik beriep mij er o.m. op, dat Eijkman bij zijn proeven, in Holland genomen '), de ziekte niet zag ontstaan zoolang de hoenders van de hun verstrekte afgewerkte rijst zooveel aten als zij lustten, doch dat de neuritis wel optrad, toen Eijkman op raad van Pekelharing er toe overging de proefdieren te stoppen.

Vermeerdering van voedsel deed hier de polyneuritis ontstaan, welke niet optrad, toen de proefdieren een mindere hoeveelheid rijst tot zich namen.

Wanneer men aanneemt, dat bij een normale voeding, b.v. van gaba, de kippen een hoeveelheid zenuw-voedingsstoffen krijgen welke noodig zijn om de zenuwen gezond te houden, zal, wanneer deze stoffen voor een deel aan het voedsel worden onttrokken (afgewerkte rijst), de zenuwziekte ontstaan. Met deze opvatting zou men zich desnoods kunnen vereenigen, doch dan moet als gevolg van het eerste, ook aangenomen worden, dat bij toediening van meer voedsel (stoppen) ook meer zenuwvoedingsstoffen in het lichaam komen. Uit dit laatste volgt dan ook weer, dat de zenuwziekte in die gevallen öf niet öf later uit moet breken, dan toen minder zenuwvoedingsstoffen werden opgenomen.

') Eijkman. Ueber Ernahrungspolyneuritis. Archiv fur Hygiene Bd. LVIII S. 150.