Eerst dan wanneer het werkzame bestanddeel of deelen geïsoleerd zijn, en men den invloed kent, welken zij in het lichaam uitoefenen, kan de werking van het extract verklaard worden.

Dat mijn bezwaren tegen de uitlegging van Grijns niet denkbeeldig zijn, bewijst o.a. de opvatting van Kohlbrugge '), welke vermeent, dat die werkzame bestanddeelen, op welke wijze dan ook, de ontwikkeling van zijn zuurvormende bacillen tegengaan, en dus niets met zenuwvoeding te maken hebben.

Mijn tweede bezwaar tegen de zenuwhonger-hypothese is, dat in geval de polyneuritis het gevolg is van zenuwhonger aan bepaalde stoffen, welke in de voeding voorkomen, men van die ziekte ook iets zou moeten bemerken bij langzaam doodhongeren der hoenders. Daar dit nu niet het geval is, wordt de zenuwhonger-hypothese er niet waarschijnlijker op. Grijns tracht dit bezwaar te weerleggen, door er op te wijzen, dat waar spiervleesch protectieve eigenschappen bezit, en bij doodhongeren eigen spiervleesch wordt verbruikt, de daarin aanwezige protectieve stoffen het uitbreken der polyneuritis tegengaan.

Deze opvatting van Grijns zou wellicht juist zijn, wanneer de aan polyneuritis te gronde gaande kippen niet vermagerden.

Wanneer ik mij bepaal tot de proefdieren van Grijns zelf2), blijkt uit de protocollen dat de haan n°. 128 (bl. 79) van 855 gram afnam tot op 390 gram, dus tot op minder dan de helft van het oorspronkelijk gewicht. Verder de hanen n°. 83 met een verlies van 370 op de 740 gram, n°. 81 met 406 op de 830 gram, n°. 96 met 400 op de 860 gram enz.

Bij al deze lianen zouden dus door belangrijk verbruik

') Kohlbrugge. Zuurvormende lucht- en rijstbacteriën de oorzaak der kippenberi-beri. Koninklijke Akadetnie v. Wetensch. Febr. 1911.

3) Grijns. Over Polyneuritis gallinarum. Geneesk. tijdschrift van Ned.-Indië 1910,