zijn de geringe wisselingen van het equatoriale zeeklimaat van onze koloniën niet van invloed, nog minder dan in vele streken van Engelsch-Indië, waar het vastelandsklimaat en de nabijheid van den keerkring met zeer sprekende seizoenswisselingen samengaat. De vruchtbaarheid van de rat in verschillende jaargetijden is, voor zoo ver ik weet, in Nederlandsch-lndië niet onderzocht. Mijn cijfers voor JuniSeptember geven wel verschil (50-30°/o), maar wijzen voorloopig niet op belangrijke schommelingen in het aantal ratten. Ook wij zijn dus aangewezen op een onderzoek naar de frequentie van de vloo (zie Hoofdstuk V) en naar den invloed van temperatuur en vochtigheidsgehalte van de lucht.
In het Rapport van Dr. de Vogel vindt men er reeds op gewezen dat met zekerheid kan worden gezegd, dat zulke voor de pest ongunstige temperaturen als in Engelsch-Indië werden waargenomen, in Nederlandsch-lndië niet voorkomen. Twee jaar geleden heb ik aan de hand van temperatuuropgaven van het proefstation te Medan, in verband met het pestvraagstuk voor Deli eveneens op de geringe schommelingen hier te lande om een temperatuur, waarbij pest in EngelschIndië mogelijk is, de aandacht gevestigd.
Houdt men echter in het oog dat de duur van de besmettelijkheid van de vloo bij hooger temperatuur korter is dan bij lagere temperatuur, dan zijn de kustplaatsen zooals Soerabaia in gunstiger verhouding dan een paar graden koelere bergstreken, als in de afdeeling Malang. Dit punt komt zeker voor een proefondervindelijk onderzoek in aanmerking. Ook het vochtigheidsgehalte van de lucht is bij een equatoriaal zeeklimaat als dat van Nederlandsch-lndië niet aan sterke schommelingen onderhevig. Voor Batavia vond ik bij Giles de volgende cijfers, die ik vergelijk met gegevens, aan de Engelsch-Indische rapporten ontleend ')•
!) De Engelsch-Indische cijfers zijn ruwweg afgelezen van kromme lijnen, samengesteld uit week-gemiddelden; zij maken dus geen aanspraak op nauwkeurigheid, maar zijn voor ons doel voldoende.