zijn de schuine balken die op nokbal en blandar rusten. Gewoonlijk is het dak boven de binnenkamer verhoogd, zoodat het middendeel van het huis, zoowel als voor- en achterkamer met afzonderlijke oesoeks bedekt zijn. De oesoeks zijn meestal holle bamboes van klein kaliber; in andere gevallen bestaan zij uit reepen van een dikke bamboesoort (bamboe pettoeng) of uit hout. De oesoeks zijn onderling verbonden door horizontale bamboeiatten, die de pannen (genteng) of atap (bestaande uit alang-alang of welit) dragen.
Bij pannen daken zijn nok en vorst gewoonlijk gecementeerd; langs de lijnen waar voor- en achtervlak van het dak met elkaar en met de zijvlakken bijeenkomen, worden nok en vorstpannen met de daaronder liggende rijen tot één geheel vastgemetseld.
In de binnenkamer van het huis is zeer vaak een horizontale zoldering aangebracht (pyan) bestaande uit een vlechtwerk van bamboereepen; eveneens vindt men vaak een pyan onder tegen de oesoeks van het schuine dak van voor- en achterkamer. De pyans beschermen de bewoners tegen regen, wanneer het dak lekt en houden het huis koel. In de woningen der gegoede Inlanders en Chineezen en in de Europeesche huizen zijn de pyans geverfd, of met een laag kalk overtrokken, of uit hout vervaardigd. Zij dragen dan tot afwerking van het binnenhuis veel bij. De buitenwanden van de dessawoning bestaan meestal uit vlechtsel van stevige bamboereepen (gedek); zelden zijn zij uit baksteen opgetrokken. Dikwijls is de wand dubbel (gedek rangkep) of vindt men een binnenkleeding (tlimpe) bestaande uit kepang, een fijn buigzaam vlechtsel van dunne bamboereepen. De tusschenwanden (dinding) tusschen de kamers bestaan in den regel uit een enkele laag kepang. De buiten-en binnenwand en tusschenwanden zijn soms zonder meer bevestigd aan blandar of pengeret, zeer vaak met behulp van afzonderlijke horizontale bamboes, boven (Iagoer) en beneden (galoer) aangebracht. Soms ook zijn zij tusschen