Door laboratoriumproeven is uitgemaakt, dat dit dier weinig vatbaar zou zijn voor infectie met pest. Toch meldt de literatuur een aan pest gestorven exemplaar, gevonden in de Pundjab (Britsch-Indië).
Het te Kediri gevonden exemplaar bevestigt dus, dat infectie in het wild mogelijk is. De levensgewoonten van dit dier brengen mede, dat het in de nabijheid der huisratten komt. De op deze insecteneters gevonden Xenopsyllae Cheopis demonstreeren de kans van infectie door rattevlooien, welke toevallig pestbacillen in zich omdragen. Voor de epidemiologie van de pest onder den mensch heeft het dier waarschijnlijk weinig beteekenis, en wel omdat het behalve moeilijk infecteerbaar, ook nog ver van den mensch nestelt.
sub 1 B.
Dat de rattepest aan de menschenpest vooraf gaat, blijkt niet alleen uit de gelijkluidende verklaringen van de bewoners van pesthaarden, (de thee-onderneming Gabes, de dessa's Dampit en Toeren), doch ook uit wat de opeenvolgende weekkaarten, speciaal kaart 25 tot en met 30, te zien geven over het voorkomen van ratte- en menschenpest in de kota Malang. Op kaart 25, over de week van 14 tot 20 April 1911, heeft de rattepest haar hoogste punt bereikt. In de daaropvolgende weken treedt hoe langer hoe meer menschenpest op, totdat op kaart 30 over de week van 19 tot 25 Mei niets dan menschenpestgevallen voorkomen.
sub I C.
De huisrattepest schijnt in te omgrenzen haarden voor te komen.
De kaart over de pestepidemie in de kotta Malang, zie bijlage II, vertoont ratte- en menschenpest in een nauw omschreven haard, nl. in de buurten Djodipan, Kebalen en Kaoeman. Aan de grens van dit gebied komen enkele gedissemineerde menschenpestgevallen voor.
Rattepest werd buiten het genoemde gebied niet geconstateerd. Dat die daar niet voorkomt, wordt waarschijnlijk