en in havenplaatsen, schijnt met het oog op het pestvraagstuk ook voor de toekomst gewenscht.

Daar reeds te Soerabaija en te Kediri het veelvuldig voorkomen van mus decumanus is vastgesteld, moet men, bovendien in aanmerking nemende dat ze zich spontaan over groote afstanden verplaatst, met de mogelijkheid rekening houden, dat d e cumanu spest van Soerabaija uit, langzamerhand langs de kali Brantas landwaarts is gedrongen. Het feit dat de pest eerst in het zuiden van de afdeeling Malang begon, waar de Brantas de residentie Kediri bereikt, om zich vervolgens te nestelen in Penanggoengan, waar de Brantas ontspringt, zou met deze hypothese niet in strijd zijn.

Deze overweging maakt, afgescheiden van het algemeen belang dat de kennis omtrent het voorkomen van mus decumanus op Java, oplevert, een onderzoek naar de geographische verspreiding van deze diersoort over dit eiland

zeer wenschelijk.

Van den beginne af werd ingezien, dat zekerheid moest worden verkregen dat de groote sommen, aan de ratteverdelging besteed, op reëele wijze zouden worden uitgegeven. Door liet inleveren van rattestaarten zou, (zoo vreesde men), de pöort voor fraude wijd opengezet worden. Men eischte de inlevering van de geheele rat en wel ter hoofdplaats Malang. Het voordeel, dat daardoor steeds over een overvloed van onderzoekingsmateriaal voor het ter hoofdplaats Malang gevestigde laboratorium voor pestonderzoek zou kunnen worden beschikt, werd daarmede tevens bereikt. Dit laatste is eenigszins eene teleurstelling geweest, daar de meeste ratten, die volgens voorschrift vóór de verzending in petroleum moesten worden gedoopt en daarna geschroeid, te zeer verkoold aankwamen of in te vergevorderden staat van ontbinding verkeerden, om nog voor eenig onderzoek bruikbaar te zijn.

Het vraagstuk, hoe den berg doode ratten, die dagelijks werd aangevoerd, onschadelijk te maken, heeft in den eersten