een hooge haag van gevlochten bamboe afgegrensden weg, welke naar de reinigings- en ontsmettingsinrichting voert.
Na door den quarantaine-arts onderzocht te zijn, die vaststelt, wie zich aan eene persoonlijke reiniging hebben te onderwerpen, worden de kleederen en goederen van alle reizigers uitgepakt en in afsluitbare mandjes van volièregaas uitgehangen. De sleutels worden door de reizigers zelf bij zich gehouden. Degenen, die daartoe zijn aangewezen, begeven zich naar de badkamers, reinigen zich aldaar en verlaten deze door eene deur, welke uitkomt in een gang, die naar de z.g. reine afdeeling dezer uit bamboe samengestelde barakken voert.
Naast de barakken staan op een dood spoor twee houten goederenwagens, aan beide zijden ingesloten door een verhoogde laadplaats. Op de wagens staat met groote letters „desinfectiewagen" geschilderd. In deze heeft de ontsmetting van de, in de mandjes van volièregaas opgehangen kleederen plaats. Zie fig. 2 en 3.
Van deze wagens zijn de zijdeuren gesloten, doch in de beide kopschotten zijn nieuwe deuren gemaakt, welke, van onderen scharnierend, naar buiten kunnen omklappen. Op deze deuren zijn rails geplaatst, die wanneer de deuren horizontaal zijn opengeklapt, in één lijn liggen met de rails, welke zich in den wagen en op de verhoogde laadplaatsen bevinden. Een lorrie, die zich op de verhoogde laadplaats in de z.g. onreine afdeeling bevindt, kan dus door den wagen heen naar de losplaatsin de reine afdeeling worden geduwd.
De wagens zijn van dubbele wanden voorzien, terwijl de tusschenruimte met zaagsel is opgevuld; zij zijn van binnen geheel met zink bekleed. Het is wenschelijk gebleken, deze zinken bekieeding tegen de inwerking van de ammoniak (zie later sub 4°) te beschermen door een daarvoor geschikte dekverf.
Diagonaalsgewijze zijn onder in de wagens twee thermometers opgesteld (door elk langschot één) terwijl in de vloeren vier pijpen zijn aangebracht (in eiken hoek één),