complexen ten zeerste wordt verontrust. Verontrusting der bevolking zou tot verheimelijking der ziekte aanleiding geven, waardoor aan eene intensieve bestrijding groote hinderpalen zouden ontstaan. Door de omstandigheid, dat een groot gebied moest worden afgesloten, waarbij de aanraking van het cordon met de bevolking tot een minimum kon worden gereduceerd, zoude dus ook dat bezwaar wegvallen.
Men besloot dus tot afsluiting, waarbij werd vastgesteld: le. dat geene beperking, van welken aard ook, in den weg zou worden gelegd aan den invoer van personen en goederen van uit het onbesmette gebied naar het besmette. 2e. dat de uitvoer zou worden toegestaan van alle goederen, met uitzondering van die genoemd in art. 8 der oude pestQrdonnantie.
3e. dat personen, die het besmette gebied wenschten te verlaten, zich gedurende 5 achtereenvolgende dagen onder medisch toezicht zouden moeten stellen.
4e. dat de uitvoer van personen en lijfgoederen naar het onbesmette gebied, behoudens noodzakelijke uitzonderingen voor ambtenaren en particulieren, welke daartoe van het Hoofd van Gewestelijk Bestuur speciale vergunning hadden verkregen, zou geschieden per spoor na een gecontroleerde desinfectie te hebben ondergaan. Personen, die, zindelijk gekleed, naar het oordeel van den quarantaine-arts konden, worden beschouwd als niet in besmetten staat te verkeeren, zouden van deze desinfectie kunnen worden vrijgesteld.
Voor de ontsmetting werd van staatswege gezorgd door de inrichting van desinfectiegelegenheden bij de eerste stations aan de uiteinden der spoorbaan buiten het besmette gebied gelegen, nl. Lawang en Pohgadjih.
Wat de inrichting dezer stations betreft, het volgende: De uit het besmette gebied komende reizigers worden bij het uitstappen geleid naar een, aan beide zijden door