voortschrijden, zij het ook langzamer en meer in den naasten omtrek. Deze laatste wijze van overbrenging is door eene afsluiting niet te localiseeren.
Mag men, indien de rattepest in een deel van een gebied niet meer is te stuiten en niettegenstaande alle afsluiting toch door zwerfratten zal voortschrijden, hinderpalen in den weg blijven leggen aan het vrije verkeer van menschen? De beantwoording van deze vraag is zeer moeilijk. Ze komt neer op eene nauwkeurige overweging, of de schade welke handel en nijverheid door zulk eene afsluiting lijdt, naast de groote kosten welke de handhaving daarvan meebrengt, opweegt tegen de kansen van het ontstaan van gedissemineerde haarden over een groot gebied. Zijn de kansen dat deze ontstaan groot of klein? Staan ons middelen ten dienste zulke haarden spoedig te ontdekken en te dooven? Ten slotte: is eene afsluiting zoo streng te handhaven, dat ze in staat is, het clandestiene verkeer in voldoende mate te verhinderen?
Zoo niet, dan zouden niettegenstaande al de bovengenoemde nadeelen en kosten de beoogde voordeelen toch niet worden verkregen.
Deze overwegingen hebben, voor zooverre het Europa geldt, geleid tot de beslissing, de nadeelen welke eene landquarantaine meebrengt, hooger te stellen dan de daardoor mogelijk te verkrijgen voordeelen. Het systeem der cordons tot afsluiting van landstreken is aldaar als wapen ter bestrijding van epidemieën verlaten.
De vraag, in hoeverre de omstandigheden dit systeem voor de afdeeling Malang op den duur zouden kunnen rechtvaardigen, zal nader worden behandeld.
De overwegingen, welke tot dusverre tot de afsluiting voerden, waren:
le. dat men niet geörienteerd was over de rattebevolking binnen het besmette gebied. Men verkeerde in onzekerheid of zwerfratten daar wel voorkwamen, en afgezien