De gunstige mortaliteitslijnen van de onderdistrictera Pakisadji, Soemberpoetjoeng, Magoewan, Kali Paré en Pagak, behoorende tot ditzelfde district Sengoeroeli, pleiten voor de betrouwbaarheid van de uitkomsten van liet onderzoek door inlichtingsdienst en artsen verricht, waaruit te voorschijn kwam dat pest in deze streken niet, of zeer sporadisch voorkwam.
Uit de mortaliteitscijfers van Penanggoengan (zie grafiek 11) zou men moeten besluiten, dat de pest daar eenige maanden later haar intrede heeft gedaan, wat overeenkomt met de verkregen inlichtingen over den tijd toen zieken met verschijnselen van pest in dat district werden aangetroffen.
Over Karang Lo (zie grafiek 111) is uit de mortaliteitscijfers weinig te lezen aangaande de waarschijnlijk allereerste intrede van de pest. Duidelijke gegevens uit verkregen inlichtingen zijn terug te brengen tot het begin van de maand Februari.
Ook de mortaliteitslijnen van de districten Ngantang (zie grafiek 1) Kota Malang (zie grafiek IV) leeren weinig over de allereerste intrede der pest aldaar.
De vraag, of de pest in het Malangsche in verband moet worden gebracht met de terugkomst der pelgrims uit Mekka in het begin van 1911, kan dus met eenige zekerheid worden ontkend. De eerste pelgrimsschepen vielen in het begin van 1911 binnen, terwijl de pest toen zeker reeds sinds twee maanden hare intrede had gedaan.
Meer waarschijnlijk is het, dat deze epidemie moet worden afgeleid uit de gedurende het jaar 1910 in Zuid-China en Britsch-Indië heerschende pest en den buitengewoon grooten invoer van uit die streken afkomstige rijst naar Oost-Java in September 1910.
De veronderstelling, dat rijstschepen door het herhaaldelijk overbrengen van ongedierte en pestratten ten slotte de epidemie hebben veroorzaakt, mag met meer grond worden vooropgesteld. Zie daarover nader Hoofdstuk VII.
De vraag, waarom deze epidemie, die toch van de kust