S. von Prowazek. Handbuch der pathogenen Protozoen. Leipzig 1911, le. und 2e. Lieferung.
Wanneer men het bescheiden boekje van L. Pfeiffer „Die Protozoen als Krankheitserreger", dat in het jaar 1890 verscheen en juist 100 pagina's groot was, vergelijkt met den omvang, dien Doflein's beide handboeken „Die Protozoen als Parasiten und Krankheitserreger (1901) en Lehrbuch der Protozoenkunde (1909) hebben aangenomen, dan mag daaruit wel worden afgeleid, dat de kennis omtrent de beteekenis der protisten op pathologisch gebied in de laatste twintig jaren belangrijk is toegenomen. Men moet het den uitgever van het hierboven aangekondigde handboek toegeven, dat de geneeskundige, en dit geldt vooral voor den tropenarts, de kennis der protisten als ziekte-oorzaken niet langer kan ontberen, en het toejuichen, dat hij zich de medewerking van velen verzekerde om de uitgave van zoodanig handboek mogelijk te maken. Waarom nu echter ook hier weer een aantal parasieten zijn beschreven, die, zooals nog nader blijken zal, niet pathogeen zijn en dus in een „Handbuch der pathogenen Protozoen" zeker niet thuis behooren, wordt nergens toegelicht.
In de le. aflevering behandelt Giemsa: „Die Fixierung und Farbung der Protozoen". Professor Hartmann uit Berlijn geeft daarna: „Das System derProtozoe n". In d^t systeem wordt alweder een nieuwe indeeling gemaakt, afwijkende van die door Bütschli en door Doflein gegeven. Zooals bekend is gaf Bütschli een verdeeling der Protozoen in 4 klassen, die der Sarcodina, der Sporozoa, der Mas t i gop hora en der Infusoria. Deze indeeling berustte in hoofdzaak op de bewegingsorganen. Doflein volgde een andere verdeeling en wel in twee groote hoofdklassen, die der Plasmodroma en der Ci 1 iophora.