veel kleiner is dan bij de rat, en de kans van een menschenvloo, om slechts één enkelen bacil op te zuigen, daardoor zeer klein is. Wanneer de pestbacil den mensch minder snel doodde, en daardoor een grootere vermenigvuldiging in het bloed kon tot stand komen, zou directe overbrenging door menschenvlooien van mensch op mensch mogelijk worden. Martin is om verschillende redenen van meening, dat dit in de middeleeuwen het geval is geweest.

Bij de discussie, die naar aanleiding van deze voordracht plaats had, wees Simpson er op, dat bij de rattenpest de vlooien onmogelijk als de eenige overbrengers van de pest beschouwd kunnen worden. Hij meent, dat de invloed van besmet voedsel niet mag worden buitengesloten. Ook trok hij de juistheid der conclusie van de Pestcommissie, dat de meerderheid der gevallen van bubonenpest bij den mensch door rattenvlooien veroorzaakt worden, in twijfel.

Cantlie betoogde, dat de periodiciteit in het optreden van de pest onvoldoende is verklaard. In Zuid-Chinaen HongKong b. v. trad de pest op in April, bereikte een maximum in Mei en Juni, en verdween in Augustus. In Bombay daarentegen, dat met alle waarschijnlijkheid van Hong Kong uit is besmet, nam de pest jaar op jaar toe in September, en verdween, na haar maximum te hebben bereikt in het vroege voorjaar, in Mei. En toch liggen Hong Kong en Bombay op denzelfden breedtegraad en hebben ongeveer een gelijk klimaat.

De epidemie van pestpneumonie in Mantschoerije schijnt het toppunt geweest te zijn der besmetting, die nu reeds gedurende 17 jaren in China bestaat. In 1892—94 heerschte een wijd verspreide epidemie van pestis minor, onder den naam van „Climatic buboes", van Singapore tot Zuid-China, ook in de Fransche provincies van Indo-China. Daarop volgde de epidemie van bubonenpest in Zuid-China, en ten slotte die van pestpneumonie in Mantschoerije. Aan pestis minor stierven er geen, aan bubonenpest de meeste en aan longpest