67°/0 geslaagde proeven wanneer de temperatuur 73°-78° F. bedroeg, tegenover 14°/0 bij 82-85° F. Daarop werd een reeks proeven genomen bij 70° en bij 85° F., en bevonden, dat bij de eerstgenoemde temperatuur twee tot drie maal zooveel positieve resultaten verkregen werden als bij de laatstgenoemde. De mogelijkheid, dat bij de hoogere temperatuur de virulentie der pestbacillen in de maag der vlooien was verminderd, kon door de commissie worden buitengesloten.

De verklaring moet hierin gezocht worden, dat bij de hoogere temperatuur de bacillen sneller uit het darmkanaal worden uitgescheiden, en de vlooien dus korter besmettelijk blijven.

Voor de meening, dat bij de overbrenging van pest van de rat op den mensch de vloo de voornaamste rol speelt, pleit: 1°. het feit, door proefneming bewezen, dat pest gemakkelijk kan worden overgebracht van dier op dier door middel van rattenvlooien.

2°. dat het verloop eener epizoötie een innig verband vertoont met het aantal vlooien en het jaargetijde, terwijl alle mogelijke pogingen, om bij afwezigheid van vlooien een epizoötie te doen optreden, zijn mislukt. 3°. dat een dier kan worden beschut tegen de pest enkel

en alleen door de vlooien van hem af te houden. 4°. dat de eenige oorzaak voor besmetting in pesthuizen te zoeken is in de aanwezigheid van met pestbacillen besmette vlooien.

5°. dat de rattenvlooien, Xenopsylla cheopis en Cerato-

phyllus fascialus, den mensch bijten.

6°. dat, wanneer de gevolgtrekkingen, gemaakt uit de dierproeven, worden toegepast op de verspreiding der ziekte onder de menschen, alle hoofdfeiten uit de epidemiologie der pest verklaard kunnen worden.

Het is mogelijk, pest over te brengen door middel van de mensciienvloo de Pulex irritans. Toch schijnt dit maar hoogst zelden te geschieden, omdat het aantal pestbacillen, dat in het menschenbloed vóór den dood voorkomt,