sclie en subtropische landen ; meer naar het Noorden en Zuiden daarvan wordt zij minder menigvuldig aangetroffen en heeft daar plaats gemaakt voor een andere: de Ceratophyllas fasciatus. De Xenopsyllci cheopis wordt ook aangetroffen op ratten in de havens van meer gematigde luchtstreken, wanneer in die havens schepen aankomen uit tropische landen, voornamelijk in den zomer.
Xenopsylla cheopis werd op den mensch gevonden door Tidswell (1903), Gauthier en Raybaud (1903) en Liston (1905). Door de Commissie voor het pestonderzoek werden bij lieden afkomstig uit de armenwijken gevonden: bij één man 113 vlooien, waarvan 55 pulex irritans, 51 xenopsylla cheopis, 7 pulex felis; bij een anderen man 76, waarvan 40 pulex irritans, 34 X. cheopis, 2 pulex felis; en bij een derden man 80, waarvan 18 pulex irritans 60, X. cheopis en 2 pulex felis. Het bleek mogelijk X. cheopis gedurende 4 weken uitsluitend met menschenbloed in het leven te houden.
Over de vraag, of de andere rattenvloo, de Ceratophyllus fasciatus, den mensch aanvalt, loopen de meeningen nog al uit een. Terwijl sommige onderzoekers beweren, dat deze den mensch niet bijt (Wagner, Tiraboschi, GalliValerio), vonden Gauthier en Raybaud, McCoy en Mitzmain, dat zij dit wel degelijk doet, wanneer zij hongerig is. Martin en miss Chick namen in 1911 eenige honderde proeven om deze kwestie op te lossen. De vlooien lieten zij eerst gedurende verschillend langen tijd, van 24 uur tot 14 dagen, honger lijden, en plaatsten ze dan in glazen buisjes op de huid van den arm. Wanneer de vloo niet binnen twee minuten gebeten had, werd het resultaat als negatief beschouwd. De uitslag van 517 proefnemingen, met 364 vlooien op 8 personen, was 308 maal positief (59.6°/o) en 209 maal negatief (40.4°/o)- Op ratten gaven van de 101 proefnemingen 59 (58.4°/0) een positief resultaat, en op konijnen van de 32 niet minder dan 23 (71.9%).