proefneming werden 10 waarschijnlijk besmette vlooien op gezonde ratten overgebracht. In 40 proefnemingen, ingericht op de wijze als die door Gauthier en Raybaud waren genomen, verkreeg hij 4 positieve resultaten.

Liston (1905) maakte uit, dat in Indie de rattenvloo niet is de Ceratophyllus fasciatus of Typhlopsylla musculi, zooals in Europa, maar een andere, die veel overeenkomst heeft met den Pulex irritans. Rotschild beschreef haar als Xenopsylla cheopis en als identiek met den Pulex pallidus, die volgens Tidswell 80°/0 van de vlooien uitmaakt in Sydney en Brisbane op de ratten gevonden. Liston zag, dat de pestbacillen zich in de vlooienmaag vermenigvuldigen, maar slaagde er niet in de pest door middel van vlooien van zieke op gezonde dieren over te brengen. Toch deed hij eenige belangrijke waarnemingen, dje zeer pleiten voor de opvatting, dat de vloo de ziekte overbrengt. Hij vond, dat de rattenvloo ook overgaat op andere dieren» wanneer geen ratten meer aanwezig zijn. In Maart 1903 trad pest op in de hokken der caviae in de Zoological Gardens te Bombay. Liston zag tot zijne verwondering, dat de caviae, .en voornamelijk de zieke, rattenvlooien hadden. Gewoonlijk komen op caviae geen vlooien voor, maar in de buurt van de kooien der caviae werden doode pestratten gevonden, waaruit Liston besloot, dat de op de caviae aanwezige rattenvlooien van deze ratten afkomstig waren. Dezen gedachtengang volgende, gebruikte hij caviae als het ware als valien voor rattenvlooien, en was op die wijze vele malen in de gelegenheid hun aanwezigheid aan te toonen in de woningen van pestlijders.

Dat de rattenvloo ook den mensch aanvalt, werd evenzeer door Liston aangetoond.

Kister en Schuhmacher herhaalden in 1905 in Hamburg de proeven van Gauthier en Raybaud, doch met negatief resultaat. Zij hadden echter geen rekening gehouden met