Maar, terwijl de algemeene pathologische veranderingen, die in alle door voedering besmette ratten werden aangetroffen in hoofdzaak dezelfde waren als die, voorkomende bij langs natuurlijken weg besmette ratten, werden toch twee belangrijke verschilpunten opgemerkt: 1°. Bij langs natuurlijken weg besmette ratten werd de primaire bubo in den regel in den hals (74°/0) aangetroffen, de oksel- en inguinaalküeren waren ook dikwerf aangedaan (25°/0), maar bij geen enkele van 6000 na den dood onderzochte ratten werd een bubo van de mesenteriale lymphklieren gevonden. Daarentegen waren bij de door voedering besmette ratten de halsklieren aangedaan in slechts 29°/„ der gevallen, de inguinaalen axillairklieren zoo goed als nooit, terwijl de mesenteriale lymphklieren in niet minder dan 72°/„ der gevallen waren aangetast 2°. Bij de langs natuurlijken weg besmette ratten vertoonden de maag en de ingewanden in den regel geen opvallende pathologische veranderingen: daarentegen werden bij door voedering besmette ratten duidelijke veranderingen in de ingewanden aangetroffen. Hieruit zou waarschijnlijk de gevolgtrekking gemaakt mogen worden, dat in de natuur besmetting van ratten door voedering zoo goed als nooit plaats heeft, en dat ratten niet besmet worden door het opeten van de lijken van pestratten. De intestinale besmetting kan dus geen rol spelen bij de epizootische verspreiding van de pest.
Een tweede gevolgtrekking, die uit bovenmedegedeelde
proeven afgeleid kan worden is: dat dieren, die gevoelig zijn voor besmetting van pest door enting in de huid, ook kunnen worden besmet door voedering, maar dat voor deze laatste wijze van besmetting gewoonlijk een buitengewoon groote hoeveelheid smetstof noodig is. Apen schijnen gemakkelijker dan ratten en caviae van het darmkanaal uit te
worden besmet. ..
Voor den tnensch kan dus ookde mogelijkheid, om pest te krijgen door het gebruik van besmet voedsel, niet worden ontkend.