cavia. Klein kon op die wijze caviae besmetten met het bloedige slijm, dat hij verkreeg uit de ingewanden van ratten, die aan pest stierven. De reeds meermalen genoemde pestcommissie nam 139 proeven met inwrijving van faeces, en zag slechts 3 maal pest optreden. De faeces van de rat schijnen dus geen bizonder groote rol te spelen bij de verspreiding van de pest. Hiervoor pleit ook, dat onder de honderde ratten en caviae, die dezelfde commissie er op nahield, waarvan er sommige met pest waren besmet en andere niet, en die samen leefden, nimmer een epidemie optrad, ofschoon zij hun voedsel aten van den bodem, die besmet was met de uitwerpselen der zieke dieren, en gezonde ratten knaagden aan de lijken van aan pest gestorven dieren. De feiten, die te onzer beschikking staan, geven dus geen voldoenden steun aan de meening, dat de uitwerpselen van pestzieke ratten een belangrijke rol vervullen bij de verspreiding van de pest. Dit is des te meer het geval omdat pestbacillen in de natuur zeer spoedig afsterven; het is nog nooit gelukt den pestbacillus aan te toonen in den bodem van hutten, waarin zelfs verscheidene gevallen van pest waren voorgekomen. In vochtige aarde, die vooraf gesteriliseerd is, kan volgens de onderzoekingen van Gladin en Marsh de pestbacil maanden lang in leven blijven, maar wanneer die aarde kan uitdrogen, sterft het micro-organisme in enkele dagen.
Ongesteriliseerd afschraapsel van den bodem van hutten werd gedrenkt met een bouilloncultuur van pestbacillen (Mackie en Winter), maar zelfs onder die omstandigheden konden na 4 dagen daaruit.geen pestbacillen meer worden gekweekt. De Commission for investigation of plague in India nam een reeks proeven, waarbij 100 c.c.M. bouilloncultuur van pestbacillen werd uitgestrooid over 3 vierkante voet van een bodem bestaande uit koemest en van cement. Met tusschenpoozen werden afschrapsels van die bodems ingewreven op de gescarificeerde huid van caviae. De