Eene multigravida beviel a terme. Het kind werd in schedelligging geboren, de geboorte ging zoo vlug dat ik nog even in de gelegenheid was het perineum te steunen. De partus praecipitatus was oorzaak geweest dat ik niet inwendig had kunnen onderzoeken, zoodat a priori kan worden aangenomen, dat geene infectiestoffen naar binnen waren gebracht. Bij het ontwikkelen van de placenta (Crédé) viel het op dat de vliezen niet in hun geheel naar buiten kwamen en bleek dan ook bij inspectie van de placenta en vliezen dat deze gedeeltijk van een groot segment van den rand der placenta waren afgescheurd.
De eerste vier dagen van het puerperium verliepen volkomen normaal, de temperatuur was steeds beneden 37°, de lochiën, nu en dan met kleine stukjes van de achtergeblevene vliezen gemengd, liepen goed af en waren overigens volkomen normaal, totdat in den avond van den 4e" dag, na een hevigen schrik in den loop van dien dag ('s morgens), de puerpera begon te febriciteeren, terwijl het bij de verbandwisseling opviel dat de doek volkomen rein was gebleven. De lochiën hadden opgehouden af te vloeien. Des nachts sliep patiente zeer onrustig, klaagde herhaaldelijk over koude voeten en handen en steeg de temperatuur tot 38°.
De volgende dagen steeg de temperatuur geleidelijk tot 39° s'avonds, type remitteerend, tong droog, rood, pols frequent, overigens bestond er euphorie. Gedurende al dien tijd kon ik mij persoonlijk overtuigen dat er geen lochiaalsecreet voor den dag kwam; de doeken bleken bij de verbandwisseling steeds volkomen droog en rein te zijn.
Iu den avond van den 6en en 7en dag kreeg patiente hevige koude rillingen, die wel 15 minuten aanhielden en waarna de temperatuur tot 40 en in den avond van den 7e» dag tot zelfs 41° steeg. Bij inwendig onderzoek, een paar malen verricht, konden geene afwijkingen ontdekt worden.
Met het oog op de retentie der lochiën besloot ik den achtsten dag post partum de uterusholte binnen te dringen